Een organisme is opgebouwd uit cellen, cellen vormen weefsel, weefsel vormen een orgaan, organen vormen orgaanstelsels en orgaanstelsels vormen een organisme. |
Cellen
Cellen
|
Het menselijk lichaam is opgebouwd uit cellen. Deze hebben verschillende
taken en hebben daardoor ook verschillende vormen.
|
Celmembraan
|
Elke cel is omgeven door: een vlies, de celmembraan. Deze laat bepaalde
stoffen wel door en andere niet. De cel is gevuld met een slijmachtige
substantie, die we cytoplasma noemen.
|
Cytoplasma
Organellen
|
Cytoplasma bestaat voor het grootste gedeelte uit water (70%) en
eiwit (20%). Daarnaast bestaat het cytoplasma uit grondplasma en organellen, dit zijn de ‘orgaantjes’
van de cel.
|
Nucleus
Chromatine
|
Dan is er tenslotte nog de celkern (nucleus), die onder de microscoop als
een donker vlekje zichtbaar is. De nucleus is door een dunne wand
afgescheiden van het cytoplasma. De celkern regelt alle activiteiten die
binnen de cel plaatsvinden. De nucleus bestaat uit een netwerk van draden.
Hierin zitten korrels, chromatinekorrels.
Deze korrels kunnen zich tot draden vormen: chromosomen.
|
Chromosomen
|
Een chromosoom
bestaat uit een lang DNA-molekuul, dat ligt opgerold rond eiwitten. Het DNA
draagt alle erfelijke eigenschappen. Een chromosoom kun je zien als een
kralensnoer. Elk kraaltje stelt een eigenschap voor en dit noemen we een gen.
Ouders geven erfelijke eigenschappen door aan hun
kinderen via de chromosomen. In de bevruchte eicel komt de erfelijke
informatie van de eicel en zaadcel samen. Alle genen liggen in een bepaalde
volgorde op het kralensnoer en die volgorde is bij ieder mens hetzelfde. De mens
heeft 46 chromosomen die worden verdeeld in 23 paren. De paren zijn genummerd
van 1 t/m 22. Het 23e paar wordt aangeduid met de
geslachtschromosomen X en Y. De vrouw heeft 2 (vrouwelijke) X-chromosomen en
de man 1 X en 1 (mannelijk) Y-chromosoom.
|
Homozygoot
|
Als de chromosomen van 1 paar dezelfde eigenschappen
hebben, noemen we dit homozygoot.
|
Heterozygoot
|
Zijn er verschillen ten opzichte van de erfelijke
eigenschappen, dan noemen we dit heterozygoot.
Om te voorkomen dat er een tekort aan cellen ontstaat,
zullen er voortdurend nieuwe cellen worden gevormd. De nieuwe cellen ontstaan
door deling van bestaande cellen. Alleen volgroeide cellen kunnen zich door
delen menigvuldigen.
|
Mitose
Meiose
|
Er kunnen 2 soorten celdelingen onderscheiden worden:
1.
De gewone deling
2.
De reductiedeling
Bij mitose deelt
eerst de kern waarbij de chromosomen. Daaruit ontstaan uit 1 lichaamscel 2
dochtercellen. Bij mitose vindt eerst een verdubbeling van het aantal
chromosomen plaats. Daarna worden de chromosomen over 2 nieuw gevormde
dochtercellen verdeeld.
Bij meiose
deelt eerst de kern waarbij de chromosomen. Daaruit ontstaan uit 1 cel met
een dubbel aantal chromosomen 4 geslachtscellen, waarbinnen de chromosomen in
enkelvoud aanwezig zijn. Meiose is op te vatten als een combinatie van 2
opeenvolgende mitoseachtige delingen.
|
|
Celdeling is nodig voor:
- groei
- voortplanting
- vervanging van dode cellen
|
Receptoren
|
Receptoren zijn eiwitten die op een cel zitten. Receptoren hebben
een belangrijke functie. Ze zorgen voor het binnenhalen of het naar buiten
halen van stoffen. Zo heeft de lever receptoren aan de cellen die cholesterol
uit het bloed halen. We kunnen zeggen dat receptoren (overal in ons lichaam)
zorgen voor de communicatie tussen cellen onderling en met de omgeving. Receptoren
kunnen worden gestimuleerd om een bepaald effect te bewerkstellingen of
geblokkeerd om een bepaald effect te voorkomen.
|